Almelo, verborgen glinstering aan de oever van de Overijsselse aarde,
waar stille grachten fluisteren en oude bruggen zacht kraken onder de tijd.
In jouw adem zit de geur van natte stenen, mos dat zich nestelt in schaduwrijke hoeken,
en de verhalen die over de pleinen dwalen, fluisterend van tijden die nog zinderen in de ziel.
Jij, Almelo, bent een stille rivier in een wereld die bruist en stormt,
een stad die met haar hart in het oosten klopt, maar die de wind uit alle hoeken voelt.
Hier dansen bomen met hun wortels diep in eeuwenoud verhaal,
terwijl lichtstralen zich breken in het glas van oude huizen, dromen van vergane grandeur.
Op kille ochtenden zweeft er een nevel, als een herinnering die niet loslaat,
boven de velden waar koeien loom grazen en het gras zich strekt onder de druppels dauw.
En in de avond, als de stad zacht wiegt onder de mantel van de nacht,
lichten er ramen op, als ogen die waken over de mensen, de straten, het leven dat erom vraagt om stil en langzaam genoten te worden.
Almelo, stad van rust, van troost en kalm bestaan,
waar de tijd mag vertragen en de dag zichzelf mag zijn,
een stad die je zacht omarmt, zoals de herfst de bladeren kust,
een plek die in zijn eenvoud iets van het ongrijpbare bewaart –
een thuis, een haven, een zacht gefluister van “blij dat je hier bent.”